De COS werkt nauw samen met andere veteranenorganisaties die verbonden zijn aan de eenheden van de Koninklijke Landmacht. De voorzitter van dit samenwerkingsverband, brigade-generaal b.d. R. Vermeulen schreef recent bijgaand artikel over het onderzoek dat wij graag met u delen.
Uit mijn tijd op de KMA (Koninklijke Militaire Academie) zijn twee lessen mij altijd bijgebleven. Ten eerste, een militair mag, maar moet ook in opdracht geweld gebruiken. De militair heeft hier als enige overheidsdienaar geen vrije keuze. Ten tweede, de toepassing van geweld moet vallen binnen de regels van de geldende wet of zoals wij dat tegenwoordig noemen, de ‘rules of engagement’. Elke militair, van soldaat tot generaal, heeft hier een eigen verantwoordelijkheid. Je wordt gevormd om deze verantwoording af te leggen. Militairen willen, maar moeten dus ook verantwoording afleggen voor het door hen toegepaste geweld. Wanneer je het recht en de plicht hebt om te kunnen beschikken over het leven van anderen, dan is dat ook niet meer dan terecht. Dat maakt wel dat het spiegelen van het optreden van de militair buitengewoon zorgvuldig moet gebeuren! Op 17 februari 2022 worden de resultaten van het dekolonisatieonderzoek (officiële naam: Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945 – 1950) gepresenteerd door een drietal onderzoeksinstituten, waaronder ons eigen Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), een onderdeel van Defensie. De verwachting is dat de onderzoeksinstituten zich beperken tot de beantwoording van de vraag of de Nederlandse militairen in Nederlands-Indië al dan niet proportioneel geweld hebben gebruikt. Anders gezegd: was er sprake van structureel excessief geweld?
Een zeer beladen vraag, niet alleen naar het verleden toe, maar ook naar hedendaagse en toekomstige conflicten. Als dit onderzoek niet zorgvuldig wordt uitgevoerd, dan splijt dit Nederland verder. De lessen die er geleerd zouden moeten worden, zullen niet geleerd kunnen worden als er twijfel bestaat over de zorgvuldigheid van het onderzoek. De zorgvuldigheid van de benadering bepaalt ook of militairen en bestuurders verantwoording kunnen en willen afleggen nu en in de toekomst. En dit raakt dus expliciet zowel het verleden, het heden als de toekomst. Voor de drie onderzoeksinstituten – naast het NIMH het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land[1]en Volkenkunde (KITLV) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies – betekent dit dat zij onderstaande grondslagen ondubbelzinnig moeten invullen. Hier mag geen discussie over komen, anders is het onderzoek bij voorbaat van nul en generlei waarde. In tegendeel, in plaats dat wij er dan iets van kunnen leren en verantwoording kunnen nemen, splijt het onze gepolariseerde samenleving nog verder. De doelstelling van de regering bij het geven van de randvoorwaarden voor dit onderzoek is geweest om niet het land verder te verdelen, maar juist om stappen te kunnen maken naar een betere toekomst, ervan te kunnen leren. En niet – populair gezegd – in een ’wappie’- of ‘cancel’-discussie terecht te komen. Om de onderzoeksopdracht door de drie instituten te kunnen uitvoeren, is door de regering bovendien substantieel belastinggeld vrijgemaakt. En als iets de afgelopen jaren gespeeld heeft dan is het de maatschappelijke verdeeldheid, niets voor niets is de titel van het regeerakkoord “Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst”. Om dit eens concreet te maken. Het hoeft geen nader betoog dat men zich bij het onderzoek moet houden aan de door de regering gegeven voorwaarden. Van de drie opdracht gevende ministeries mag worden verwacht dat zij hier een expliciet standpunt gaan innemen of aan deze voorwaarden is voldaan. Overigens zijn hier nu al vragen over. Het kiezen van ’een eigen richting’ door de instituten is zeker in deze tijd dodelijk, dan sla je onmiddellijk de relevantie onder dit rapport vandaan.
Uit reacties op reeds gepubliceerde resultaten van het onderzoek en door publicaties en opmerkingen van individuele leden van het onderzoeksteam wordt ernstig getwijfeld aan de wetenschappelijke integriteit van het onderzoek. Daardoor ligt het onderzoek (en het toekomstige resultaat ervan) nu al onder vuur.
Als wij willen dat militairen maar ook bestuurders hun verantwoordelijkheid nemen voor de gebeurtenissen tijdens de dekolonisatieperiode 1945 – 1950, dan moet dit wel worden geplaatst in de tijd van toen met de regels (‘rules of engagement’) zoals die golden toen zij werden uitgezonden naar Nederlands-Indië. Wij moeten ons realiseren dat dit onderzoek een schaduw vooruitwerpt naar toekomstige onderzoeken naar bestuur beslissingen en de inzet van overheidsdiensten. Indien hier niet op grond van objectieve, herkenbare criteria rechtszekerheid wordt geboden dan zal dit tot scherpe afkeurende reacties leiden. Rechtszekerheid moet gewaarborgd zijn.
Maar voor een goed begrip bij de gemiddelde Nederlander van nu, moet ook de tijdsgeest van toen worden meegenomen. U realiseert zich het misschien niet meer, maar de dekolonisatieperiode was onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog waarin onder andere twee kernwapens op Japanse steden en bombardementen op Dresden weloverwogen en bewust zijn uitgevoerd. Interessant is dan wellicht ook de vraag: zouden wij dat nu ook nog doen? Vanuit de leunstoel is het gemakkelijk, natuurlijk niet! Maar als er elke dag duizenden zonen van je sneuvelen dan wordt deze stellingname toch echt ongemakkelijk, zo heb ik gemerkt in vele discussies. De simpele vraag of wij Polen en Litouwen met Nederlandse levens zouden moeten beschermen in het geval van een aanval door Rusland, wordt meestal met nee beantwoord als het je persoonlijk maakt. Ben je bereid om jouw kind hiervoor in ’Harms way’ te brengen? Nee dus. Willen wij onze vrijheid, ja graag!
Maar het onderzoek moet ook ruimte maken voor andere meningen en deze meenemen. Hiervoor is een maatschappelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep mag advies geven. Maar de hamvraag is natuurlijk: is er iets met dit advies gedaan? Het wordt buitengewoon interessant om dadelijk te bezien of de adviezen wel of niet zijn overgenomen en waarom wel of niet Bovendien zijn er niet alleen historische invalshoeken, maar bijvoorbeeld ook militaire en juridische gezichtspunten die uiteindelijk gezamenlijk tot een historische waarheid leiden. Uit mijn eigen ervaring als docent op de toenmalige Hogere Krijgsschool, in de soms diepgaande samenwerking met het NIMH, weet ik dat historische feiten niet alleen zijn te verklaren vanuit boeken of gesprekken, maar juist ook vanuit de kennis van militaire doctrines. Wetenschap is het samenbrengen van meerdere disciplines om tot optimale resultaten te komen. De een versterkt de ander om tot een juiste inkleuring te kunnen komen, ik kan hier goede voorbeelden van geven. Je kunt operaties pas goed begrijpen als je de militaire doctrine begrijpt en integreert in de geschiedkundige evaluatie. Hier komt zelfs het NIMH gewoon kennis tekort, is mijn ervaring. Hier komen wij op het terrein van de wetenschappelijke adviescommissie. Zijn de diverse disciplines voldoende geïntegreerd in dit onderzoek? Of is het een spel van uitsluitend historische hobbyisten? Pas na 17 februari zal dit duidelijk worden. Dan zal expliciet de vraag gesteld worden: zijn de militaire, juridische en eventueel andere disciplines al vroegtijdig in het onderzoek geïntegreerd? Wat is het advies van de diverse adviseurs geweest en wat heeft men ermee gedaan?
Bovendien zou ook in het onderzoek geïntegreerd moeten worden het optreden van de ‘tegenpartijen’. Je kunt een optreden alleen begrijpen als je alle partijen belicht.
Wederom een vraag die ik nu nog niet kan beantwoorden. Maar wederom op 17 februari zeker aan de orde moet komen.
Om als volk te kunnen leren, om als militair en bestuurders verantwoordelijkheid te kunnen en willen nemen, kan en mag er geen discussie zijn over de zorgvuldige en wetenschappelijk verantwoorde fundering van het onderzoek. Als die discussie er wel is – en daar heeft het nu reeds alle schijn van – is niet alleen het overheidsgeld voor niets geweest, maar heeft het onderzoek alleen bijgedragen aan verdere negatieve sentimenten, aan polarisatie en helpt het ons niet verder. Bovenstaande grondslagen zullen het verschil maken tussen ervan kunnen leren of niet.
Ik hoop vurig dat de voortekenen bedriegen. Maar als de hierboven aangegeven bedreigingen bewaarheid worden, dan zal de discussie alleen nog gaan over de totstandkoming van het rapport en niet meer over de inhoud. Onze geschiedenis verdient beter dan een dergelijke uitkomst. Met al zijn plussen en minnen, het is onze geschiedenis!
Maar het legt ook meteen een hypotheek op andere onderzoeken die er nog zouden moeten komen. Om te kunnen leren, om verder te kunnen komen, moeten de juiste voorwaarden worden geschapen. En niet voor een kleine groep idealisten van een bepaalde signatuur, maar voor Nederland. Er zijn drie instituten ingehuurd om een gefundeerd onderzoek uit te voeren. Zowel het goede als het slechte wat daar uitkomt, daar moeten wij voor staan. Daar moet je je verantwoordelijkheid voor nemen. Dan ben je volwassen, mits de zorgvuldigheid gewaarborgd is.
Zoals ook de drie onderzoeksinstituten verantwoordelijk zullen worden gehouden voor opzet en aanpak en de daardoor gegenereerde uitkomsten van het onderzoek en ook daar is
niets mis mee.
Verder delen wij graag bijgaande link naar een interview met Bauke Geersing, schrijver van het boek “Kapitein Raymond Westerling en de Zuid-Celebes-Affaire (1946-1947)” en coördinator van het onderzoekgenootschap AURORE, waarin hij kritiek op het onderzoek nader toelicht.