‘GEHEIM AGENT’ 1944 – 1945

Inzet commando’s van No. 2 Dutch Troop, 10 I.A. Commando

Onderstaande teksten verschenen eerder in een artikel in De Groene Baret van september 1984. De belevenissen zijn voor het grootste deel opgetekend aan de hand van gesprekken met de mannen die het meemaakten. De Nederlandse commando’s van No. 2 Dutch Troop, No. 10 Inter Allied Commando. Helaas zijn alle commando’s van No. 2 Dutch Troop die werden ingezet als ‘geheim agent’ overleden. Maar vergeten doen wij ze niet!

In september 1944 hadden luitenant M.J. Knottenbelt, de sergeant W. van der Veer, de korporaals R.C. Michels en R.P.P. Westerling en de commando’s N.J. de Koning, R.A. Blatt, G.H.J. Bendien en W.R. van Lienden zich gemeld voor een speciale opdracht. Zij werden door het Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO) in Londen aangewezen om boven bezet Nederland te worden geparachuteerd. De geallieerde doorstoot naar Noord-Nederland werd spoedig verwacht en dit detachement moest door wapen- en sabotage-instructie de verzetsgroepen opleiden en verder handelen naar bevind van zaken. Het achttal commando’s kreeg een korte cursus bij de agentenopleidingsschool in Ringway waar ook parachutespringen werd beoefend. Westerling, Bendien en Van Lienden werden evenwel als instructeur ingezet bij de in bevrijd Zuid-Nederland gevormde Stoottroepen. Blatt werd, samen met een SAS-groep, eind september, geparachuteerd. In oktober volgden Van der Veer, Michels, De Koning en Tazelaar. Bij weer andere acties, in een latere fase, werden C.J.L. Ruysch van Dugteren en M.J. Knottenbelt ingezet.
De SAS-groep van Mac Beff

In de nacht van 25 op 26 september 1944 werd commando Blatt met een Belgische SAS-groep bij Westerbork (Drente) gedropt. De SAS-goep bestaande uit kapitein Debèfre (Mac Beff), Blatt en vier paracommando’s (waaronder twee seiners) had opdracht om de inlichtingen van de verzetsgroepen Groningen, Friesland en Drenthe te verzamelen, deze samen te vatten en door te seinen naar Londen. Op 27 september meldden zich te Ellertshaar de gewestelijke sabotagecommandant van de KP voor Groningen, Friesland en Drenthe, de gewestelijke commandant van de BS in Friesland en nog enkele ondercommandanten. Er werd een inlichtingenplan opgesteld en stafkaarten uitgereikt.

Inlichtingencentrum

In de avond werd de SAS-groep ondergebracht in de afgelegen boerderij van boer Nijdam nabij Orvelte, daar was het inlichtingencentrum actief tot eind oktober. Tientallen verzetslieden liependagelijks bij het centrum in en uit. Risico’s zag men nauwelijks, men verwachtte de bevrijding over hooguit veertien dagen. Het drama van Arnhem zette een domper op dit optimisme. Intussen werd Drenthe overspoeld met Sicherheitsdienstdetachementen die uit het zuiden waren weggetrokken en ook de beruchte Landwacht werd bijzonder actief. De Duitsers zetten met SS-eenheden een felle jacht in op de verzetsgroepen en de gelande saboteurs.

Overval

Op 26 oktober 1944 zag men vanuit het inlichtingencentrum ongeveer dertig SS-ers en landwachters naderen. De groep pakte haastig zijn spullen en verdween in de schuilplaats. Boer Nijdam had nog de tegenwoordigheid van geest om de ingang met enige strobalen af te dekken, daarna nam hij met vrouw en kinderen de vlucht. Ongelukkig genoeg werd de knecht gegrepen. De aanwezigheid van de groep viel niet te loochenen daar de Duitsers Britse rantsoenen hadden ontdekt. Ondanks het slaan en schoppen van de SS-ers verklaarde de knecht koelbloedig dat de Britten al twee dagen geleden waren vertrokken. De groep hoorde de Duitsers hier en daar strobalen verplaatsen, gelukkig niet bij de toegang. De paracommando’s hoopten vurig dat de overvallers nu weer zouden vertrekken, maar in tegendeel, de Duitsers installeerden zich in de boerderij en namen in de loop van de avond nog zeven verzetsstrijders gevangen.

Ontsnapping

Kapitein Debèfve besloot tot een ontsnapping. Hij voorzag dat de SS-ers na de zware verhoren de komende dag een grondige inspectie zouden houden en bovendien waren de zenuwen tot het uiterste gespannen, daar men alle Duitse gesprekken in de schuur en om de boerderij kon volgen. Tegen elf uur die avond gleed men één voor één uit de schuilplaats en stelde zich op in de schuur. De Duitsers hadden evenwel bij iedere deur een dubbelpost. Goede raad was duur, maar wonderbaarlijk genoeg gingen de twee SS-ers bij de schuurdeur, na eerst nog in de schuur geschenen te hebben de boerderij binnen. In een flits was de groep buiten en sloop langs de buitenposten. Na twaalf uur onbeweeglijk zitten in de schuilplaats was men weer in de open lucht. Vanuit het nabijgelegen bos begon de groep aan zijn verplaatsing naar het zuiden, in de hoop in Overijssel nieuwe contacten met het verzet te kunnen leggen.

Schuilbivak

De groep beschikte nog slechts over de wapens en een ontvanger, de verdere uitrusting had men achter moeten laten. ’s Nachts werd gelopen, overdag betrok men een schuilbivak. Doornat en met lege magen, men leefde namelijk op caramels uit de ‘escape box’. Uit vrees voor collaborateurs vermeed men ieder contact met inwoners van de streek en ging met bogen om boerderijen heen.

Nieuw contact


Na tien dagen bereikte men Ommen en waagde men een eerste contact bij een boerderij. Het was gelukkig raak, bij een overvloedig maal vertelde de boer dat in de boerderij ernaast een Duitsgezinde verklikker woonde. Een uur later was er contact met het verzet. Voorzien van fietsen en burgeroveralls, die over het uniform werden aangetrokken werd het SAS-detachement ondergebracht in Vroomshoop om daar met gedropte zenders opnieuw aan het werk te gaan.

Commando Blatt meldde zich bij majoor Brinkgreve (Jedburghteam ‘Dudley) die in opdracht van het BBO, het verzet in Overijssel coördineerde. De komst van Blatt was een zeer welkome aanvulling omdat de marconist van het team, sergeant Austin, inmiddels door de Duitsers was gevangen genomen. De samenwerking tussen Brinkgreve en Blatt was goed en onze paracommando wijdde zich nu aan de wapen- en sabotage instructie voor het verzet in Twente. Blatt vervulde later nog een belangrijke rol bij de verhindering van de Duitse vernieling van de Twentse elektriciteitscentrale. Degenen die met hem samenwerkten beklemtoonden zijn grote moed.

Drenthe

Sergeant Van der Veer, korporaals Michels en commando De Koning werden met adjudant R. Groenewout gedropt boven Drenthe. Vanwege misverstanden verwisselde de piloot de volgorde in afwerpen van personeel en uitrusting. Hij vloog bij de tweede run op minder dan 100 meter hoogte.

Nachtsprong op nog geen 100 meter
Groenewout, Van der Veer en De Koning sprongen bij het groene lichtsignaal zonder aarzelen in de donkere nacht. Buiten de omstandigheden dat er te laag werd ingevlogen, werd het drietal ook nog te laat gedropt en zeilde met grote snelheid dwars door de bomen van de bossen bij Norg. De Koning had zijn rechterknie gekneusd maar kon zich nog verplaatsen. Van der Veer werd na een uur het eerst gevonden door de mannen van de Knokploeg (KP) Noord-Drenthe. Weer vier uur later vond men De Koning als laatste.

Michels die de fout van de piloot had opgemerkt, sprong bij de derde run en landde binnen de droppingszone, waar bij de vierde run ook de containers werden afgeworpen. Voorlopig dook de groep drie dagen onder bij de gestichtswacht van Veenhuizen. De Koning en Groenewoud gingen daarna in een auto met Duitse nummerplaten naar Friesland om daar de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) te gaan opleiden. Michels vertrok al op 12 oktober 1944 naar de stad Groningen. Gelukkig kon hij daar van een arts een burgerkostuum lenen. Van der Veer bleef in Drenthe.

Acties in Drenthe


Sergeant Van der Veer vertoefde 7 maanden in Midden- en Noord-Drenthe. Nog altijd waren de Duitsers zeer actief en doorzochten alle boerderijen rondom Westerbork. Van de Veer zat ondergedoken in het huis van een opperwachtmeester van de politie, dat tevens als kwartier diende voor generaal Böttcher van de Feldgendarmerie, nota bene de commandant van de Duitse eenheden die constant op jacht waren naar verzetsgroepen en paracommando’s. Hij ging ’s avonds in politie-uniform op pad om wapen- en sabotagelessen te geven. In het voorjaar van 1945 begon een kentering in de militaire situatie. De opmars van de geallieerden naar het noorden vorderde gestaag. Er kwam bericht door dat het van belang was om de bruggen naar Groningen en Leeuwarden voor de Canadezen intact te houden. Van der Veer bereidde de KP, die was ondergedoken in de bossen van Appelscha voor op deze taak.

Franse steun

In de nacht van 7 op 8 april 1945 werden ongeveer 700 Franse parachutisten, behorende tot het 2e en 3e Regiment Chasseurs Parachutistes op verschillende plaatsen boven Drenthe afgeworpen. Zij hadden tot taak, in samenwerking met verzetsgroepen verwarring te stichten onder de Duitsers, hun aan- en afvoerwegen af te snijden en vitale objecten zoals bruggen, tijdig te bezetten en vast te houden (Operatie Amherst).

Van der Veer stootte met zijn in de bossen oefenende verzetsmensen bij dagaanbreken op vijftien Fransen, onder wie de commandant van het 2e Regiment Chasseurs Parachtistes majoor Puech Samson. Even dreigde een schietpartij te ontstaan maar Van der Veer redde de situatie door in het Engels en Frans te roepen dat men met een verzetseenheid van doen had. Het Britse uniform met groene baret deed de rest en er volgde een wonderlijke maar hartelijke ontmoeting. In het boshol van de KP dat door de Fransen werd omgedoopt in ‘La Cabine de Maquis’ volgde een bespreking.

Overval op Duits hoofdkwartier

Er verzamelden zich nog twintig Fransen bij het hol en Van der Veer vernam nu van de voorgenomen overval op het hoofdkwartier van de Feldgendarmerie in Westerbork, uit te voeren door een eenheid van het regiment die bij Witteveen was geland. Hij bood onmiddellijk zijn diensten aan en nam, na zijn kwartiergevers te hebben gewaarschuwd, contact op met de Franse paracommando’s in Witteveen. Op 8 april om ongeveer 12 uur begaven een kapitein, twee luitenants en dertien onderofficieren en manschappen zich met Van der Veer als gids naar het hoofdkwartier in hotel Slomp. Van der Veer naderde met de Fransen via de achterkant, de vijand was volledig verrast. Böttcher rende met een machinepistool het hotel uit en werd dodelijk gewond. Er ontstond nu een verwoed gevecht tegen een overmacht van SS-ers. Bij de Duitsers sneuvelden ongeveer dertig man, onder wie vijf officieren. Vanuit het dorp naderde voor de Duitsers versterking en de Fransen moesten, nadat ze de Duitse zendinstallatie hadden vernield, het gevecht afbreken. Bij het vertragend gevecht in de richting van de bossen sneuvelden bij de eenheid nog drie man en vielen verscheidene gewonden onder wie de drie officieren. Door de acties van de twee Franse parachutistenregimenten waren de Duitsers genoodzaakt een volledige divisie aan hun reserve te onttrekken en deze over het hele achtergebied tot Delfzijl te verspreiden.

Ruysch van Dugteren


Gelijktijdig met de Fransen was ook kapitein Ruysch van Dugteren als liaisonofficier van de staf van Prins Bernhard boven Drenthe afgesprongen. Hij was toegevoegd aan Jedburghteam ‘Dicing’ dat de opdracht had om te functioneren als liaison tussen de Fransen en het verzet. Door het slechte weer en het te langzaam droppen van het team raakten de vier leden ver uit elkaar en ook nog op de verkeerde plaats. Kapitein Bestebreurtje raakte bij de landing gewond. Hij werd door de commandant van het Jedburghteam, major Harcourt, naar een veilige plaats gebracht en later dook hij onder bij een naburige boer in de buurt van Hooghalen. Major Harcourt werd kort nadat hij Bestebreurtje had achtergelaten door de Duitsers gevangengenomen.

Ruysch van Dugteren kon zich vrijwel direct na de landing in verbinding stellen met de verzetsgroepen in Assen en Rolde. Het lukte de verzetsgroepen om de telegrafist van het Jedburghteam, sergeant Somers, te vinden en in contact te brengen met Ruysch van Dugteren. Zij zorgden er voor dat er wapens werden gedropt, gaven instructie, organiseerden gevechtsgroepen en lieten waardevolle meldingen naar Londen doorseinen. Hoewel het team door de tegenslagen niet ten volle aan de opdracht kon voldoen leverde Ruysch van Dugteren en Somers toch een nuttige bijdrage aan de bevrijding van Drenthe

Friesland

In het gewest Friesland werden in de nacht van 9 op 10 april 1945 de eerste voorbereidingen getroffen voor de daadwerkelijke steun aan de geallieerden. Door het vellen van bomen, het afdraaien van bruggen en andere sabotagehandelingen werd het verkeer over nagenoeg de gehele provincie stilgelegd. Op vrijdag 13 april werden de BS gemobiliseerd. Met uitzondering van de streek Harlingen-Makkum, waar de Duitsers artillerieopstellingen hadden ingericht voor de verdediging van de Afsluitdijk, hadden de verzetsgroepen de rest van Friesland gemiddeld zes uur voor de komst van de Canadezen in handen. Bij het Blauwverlaat vochten eenvoudige boerenjongens tegen enkele Duitse marinevaartuigen die zij met bazooka’s de grond in boorden.

De verliezen bij de BS bedroegen ongeveer 1 % van de totale sterkte, die bij de bevrijding van Friesland circa 3000 man bedroeg. Van hen waren er 2000 uitgerust met gedropte wapens. De rest was waarschijnlijk voorzien van wapens van de ruim 2000 krijgsgevangenen die de verzetsstrijders maakten.

‘The King’


Dit alles was mede te danken aan sergeant De Koning. ‘Het succes dat de Friese BS hadden bij de bevrijding van hun provincie, is ongetwijfeld voor een groot deel te danken aan hun gedegen illegale opleiding door deze instructeur”, aldus een verklaring van de gewestelijke BS-commandant. De Koning had sinds medio oktober 1944 de wapen- en sabotage-instructie in Friesland op poten gezet.
Vermommingen

De Koning gebruikte de eerste tijd een vermomming van een boer uit Bolsward onder de naam Arie Prins. Na februari 1945 was het Albertus Werkman, een veeverloskundige met snor en fopbril en ingeschreven in Scarnegoutum.

Hautain

De leiding van het verzet was steeds bevreesd voor een vroegtijdig einde van de carriere van De Koning, dit vanwege het feit dat hij de Duitsers bij controles altijd op hautaine wijze tegemoet trad. Maar bij de verzetsgroepen, de zogenaamde ‘greidegeuzen’ werd hij op handen gedragen. Men bewonderde zijn moed en vastberadenheid. In Leeuwarden zei men zinspelend op zijn schuilnaam en werkelijke naam: ‘Dit wie eat fan in Prins, dy’t Kening waerd!’ (‘Dit was iets van een prins, die koning werd’). De Koning zou na de bevrijding samen met Van Lienden het eerste Friese bataljon (I-9 RI) aanwerven en opleiden.

Groningen

In de provincie Groningen trad korporaal Michels op in de vermomming van Dr. Eshuis. Na februari 1945 was hij een ingenieur onder de naam van A. de Vries. Dit was ook wel nodig, want hij was met foto bekend bij de Sicherheitsdienst. Bij het verzet was hij bekend onder de schuilnaam ‘Bob’. In tegenstelling tot Friesland bestond er in Groningen geen goede toporganisatie van het verzet. De Sicherheitspolizei had de Groningse illegaliteit zware slagen toegebracht, maar Michels had echter ook grote moeite de onderlinge onenigheid tussen de verzetsgroepen weg te werken.

Constant gevaar

Hij leefde in Groningen in constant gevaar. Zo kon hij na afloop van een bespreking met verzetsgroeperingen kiezen uit twee onderduikadressen. Hij koos het verst gelegen adres. Gelukkig voor hem, want de volgende dag bleek dat op het andere, de Sicherheitspolizei hem had opgewacht. Via de radiopost van de BBO-agent, luitenant P. Tazelaar had Michels contact met Londen. Zij hadden een goed vertrouwen in elkaar.

Tazelaar

In tegenstelling tot Michels was Tazelaar in oktober niet in Drenthe maar in Friesland geparachuteerd. In opdracht van het BBO was hij toen actief in deze provincie, regelde wapendroppings en gaf wapen- en sabotage-instructie aan verzetseenheden. Samen met zijn marconist Lyklema zond hij als inlichtingenspecialist alle belangrijke berichten uit Noord-Nederland naar Londen.

BS-eenheid

Eind januari 1945 had Michels een BS-eenheid van ongeveer 250 man gevormd en via Tazelaar getracht zijn deel van de wapendroppings te krijgen. Verder gaf hij belangrijke inlichtingen door. Michels verlegde zijn werkterrein later naar Assen. Bij de komst van de Canadezen nam de Groningse BS bezit van de brug in de hoofdweg naar de stad en vocht schouder aan schouder met de bevrijders gedurende de vier dagen felle strijd om het bezit van de stad.

Veluwe

Luitenant Knottenbelt was in september 1944 tijdens de Operatie ‘Market Garden’ reeds ingezet als lid van Jedburgh-team ‘Claude’. Na de bevrijding van Zuid-Nederland was hij belast met de rekrutering voor de aanvulling van No. 2 Dutch Troop.

Op 3 april 1945 werd Knottenbelt geparachuteerd bij Barneveld en had tot taak de acties van verzetsgroepen op de Veluwe te coördineren in verband met te verwachten operaties van het Canadese leger west van de IJssel. Op 11 april 1945 stak de Canadese 1ste Infanteriedivisie bij Gorssel deze rivier over en bereikte op 13 april het Apeldoorns- of Griftkanaal bij Apeldoorn. De aanval op deze plaats in de nacht van 13 op 14 april werd door SS-eenheden afgeslagen en men probeerde nu verder noordelijk te penetreren.

Tweemaal hinderlaag

Het was bij Oene, ten oosten van Epe, dat Knottenbelt een overgang over het Apeldoorns kanaal voor de Canadezen mogelijk maakte. Met een ongeoefende BS-eenheid liet hij tot tweemaal toe de Duitsers in een hinderlaag lopen en bracht hen zware verliezen toe. Op 20 april 1945 kon ‘Main First Canadian Army’ aan ‘Main 21 Army Group’ melden: ‘2 cdn LAA Regt and partisans cleared North to Epe 8118 – Nunspeet 6721 – Harderwijk 5519’.

We gaan weer terug naar de drie noordelijke provincies. In de nacht van 12 op 13 april werd Assen bevrijd. Op 13 april bereikten de Canadezen Groningen, maar vochten nog vier dagen om het bezit van de stad. Op 16 april was Leeuwarden vrij. Op 30 april 1945 gaven de Duitsers Delfzijl gewonnen. Op dezelfde dag tekende zich bij de wapenstilstandsbesprekingen in het dorp Achterveld bij Amersfoort een kentering af. De Duitsers waren bereid tot capitulatie. Deze had plaats op 5 mei 1945 in Hotel De Wereld in Wageningen.

Er was een einde gekomen aan een periode van bezetting, knechting en naziterreur. Nederland was vrij. In goede samenwerking met de geallieerde troepen hadden de Binnenlandse Strijdkrachten in de drie noordelijke provincies een belangrijk aandeel in de bevrijding van hun gewesten. Men kan niet anders zeggen dat het voorbereidende werk, de activiteiten en de persoonlijke inzet van de Nederlandse commando’s van No. 2 Dutch Troop hierbij van wezenlijk belang zijn geweest. Zij hadden in een groot gebied, volledig op zichzelf aangewezen, met beperkte middelen grote zaken aangepakt en tot een goed einde gebracht.

De commando’s Van der Veer, Michels, Blatt en De Koning werden in 1983 voor hun activiteiten in bezet Nederland onderscheiden met het verzetsherdenkingskruis, een voor commando’s unieke onderscheiding.

N.B. De deelname van kapitein Ruysch van Dugteren, luitenant Knottenbelt en commando Blatt aan respectievelijk Jedburgh-team ‘Dicing’, ‘Claude’ en ‘Dudley’ worden uitgebreid beschreven in het boek OPERATIE JEDBURGH Geheime geallieerde missies in Nederland 1944-1945 door Jelle Hooiveld, ISBN 978-90-8953-256-5.

Geef een reactie